HR 6 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1797
09-12-2024 | Categorie: Jurisprudentie
Geen onwaardigheid na ontslag van alle rechtsvervolging, wel strijd met de redelijkheid en billijkheid
Een man brengt zijn vrouw om het leven. In de strafzaak verklaart de rechtbank dat sprake is van doodslag en dat dit feit strafbaar is. De rechtbank oordeelt ook dat de man zelf niet strafbaar is omdat hij door een ziekelijke stoornis ontoerekeningsvatbaar is. De rechtbank ontslaat de man van alle rechtsvervolging en legt hem wel tbs op. De vrouw heeft geen testament gemaakt en heeft geen kinderen. Dit betekent dat de man enig erfgenaam is van de vrouw. De broer van de vrouw vraagt de rechtbank om te verklaren dat de man onwaardig is om van de vrouw te erven en dat het onaanvaardbaar is dat hij erft van de vrouw die hij om het leven heeft gebracht. De rechtbank verklaart dat de man niet onwaardig is om te erven van de vrouw. Daarvoor stelt de wet de eis dat de strafrechter de man onherroepelijk heeft veroordeeld en dat is hier niet het geval.
Het hof beslist dat de man wel onwaardig is om te erven van de vrouw. Het hof legt de wetsbepaling over onwaardigheid anders uit dan de rechtbank en betrekt daarbij ook het EVRM. Het hof vindt dat er geen goed evenwicht is tussen het belang van de man om te erven en het belang van de broer op bescherming van zijn familieleven als geen rekening wordt gehouden met de bijzondere omstandigheden in deze zaak. De eis dat voor onwaardigheid een strafrechtelijke veroordeling nodig is, blijft in deze zaak buiten toepassing.
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de man, maar volgt niet de motivering van het hof. Voor onwaardigheid stelt de wet de eis dat de strafrechter de man onherroepelijk heeft veroordeeld. Volgens de Hoge Raad doen zich wel bijzondere omstandigheden voor op grond waarvan het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de man aanspraak heeft op de nalatenschap. De omstandigheid dat de man niet onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld staat daaraan niet in de weg. Aan deze toepassing van art. 6:2 lid 2 BW moeten dezelfde rechtsgevolgen worden toegekend als aan onwaardigheid.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht