HR 5 september 2025, ECLI:NL:HR:2025:1238

Geplaatst op 8 september 2025
Toerekening van giften door een in gemeenschap gehuwde echtgenoot voor de legitieme

Vader heeft bij de verkoop en levering van een woning aan één van zijn kinderen een deel van de koopsom direct kwijtgescholden. De restantkoopsom is schuldig gebleven en op een later moment kwijtgescholden. Na het overlijden van vader doen de andere kinderen een beroep op hun legitieme portie. Ten tijde van de schenkingen was vader gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. De eerste kwijtschelding, opgenomen in de akte van levering, is door vader alleen gedaan. Moeder heeft voor die rechtshandeling(en) wel toestemming verleend, maar was geen partij bij de akte. Ten aanzien van de tweede kwijtschelding stelt de begiftigde dat beide ouders de schenkers zijn.
Volgens de begiftigde dienen beide schenkingen voor 50% aan vader en voor 50% aan moeder te worden toegerekend, zodat voor de berekening van de legitieme portie van de andere kinderen slechts 50% van de schenkingen wordt meegenomen. Het hof heeft in navolging van de rechtbank geoordeeld dat beide giften die vader heeft gedaan voor 100% aan hem moeten worden toegerekend, ook al was hij getrouwd in gemeenschap van goederen. In cassatie stelt de begiftigde onder meer dat het hof heeft miskend dat voor de toerekening van een gift niet de formele tenaamstelling relevant is, maar wie in economische zin door de gift is verarmd en dat mede beoordeeld moet worden of beide echtgenoten de gift hebben gedaan.
Thans heeft de Hoge Raad deze stelling verworpen. De wetgever heeft voor het civiele recht uitdrukkelijk ervoor gekozen giften volledig toe te rekenen aan degene die daarbij formeel als schenker partij was. Dit betekent voor de berekening van de legitieme porties dat giften op naam van de erflater in aanmerking worden genomen voor het geheel, ook indien hij in gemeenschap van goederen gehuwd was en de giften feitelijk mede ten laste zijn gekomen van zijn echtgenoot. De eerste kwijtschelding wordt derhalve volledig aan vader toegerekend.
Omdat de begiftigde ten aanzien van de tweede kwijtschelding heeft gesteld dat deze door vader en moeder als schenkers is verricht en het hof heeft verzuimd deze stelling bij zijn beoordeling te betrekken, slaagt dit onderdeel van het cassatieberoep van de begiftigde wel. Indien de stelling van de begiftigde juist is, leidt dat ertoe dat de schenking van dit bedrag slechts voor de helft aan de vader kan worden toegerekend. Het hof had dit betoog dan ook kenbaar in zijn beoordeling moeten betrekken. Volgt verwijzing naar een ander hof.

Meer informatie: