Op grond van art. 4:171 lid 1 BW kan de erflater de bevoegdheden en verplichtingen van de testamentair bewindvoerder nader regelen waarbij deze ruimer of beperkter kunnen worden vastgesteld dan uit de voorafgaande wetsartikelen voortvloeit. In casu heeft erflaatster dat gedaan, in het bijzonder door aan de bewindvoerder de bevoegdheid toe te kennen om als vertegenwoordiger van de erfgenamen de nalatenschap te verdelen met inachtneming van de erfdelen van ieder van de erfgenamen. Erflaatster is daarmee afgeweken van art. 4:170 BW. Toestemming of instemming van de erfgenamen is blijkens de formulering van de bevoegdheidstoedeling in het testament niet vereist, zodat de afwikkelingsbewindvoerder de verdeling als vertegenwoordiger van de erfgenamen geheel zelfstandig tot stand mag brengen.
Het hof stelt vast dat er ten tijde van de invoering van het nieuwe erfrecht in de literatuur discussie is geweest over hoe ver de uitbreiding van de bevoegdheden van de bewindvoerder op de voet van art. 4:171 BW zou mogen gaan. Dit debat spitste zich vooral toe op de vraag of het mogelijk is de bewindvoerder de bevoegdheid te geven zelfstandig een verdeling tot stand te brengen. Inmiddels mag als heersende leer worden aangemerkt dat deze mogelijkheid bestaat. In de literatuur worden als tegenwicht voor deze zelfstandige verdelingsbevoegdheid diverse waarborgen als opgenomen in afdeling 7 van titel 5 van Boek 4 genoemd, zoals de boedelbeschrijving (art. 4:160 BW), de rekening en verantwoording (art. 4:161 BW), het ontslag wegens gewichtige redenen (art. 4:164 BW) en bovenal de aansprakelijkheid indien in de zorg van een goed bewindvoerder verwijtbaar wordt tekortgeschoten (art. 4:163 BW). Dit alles naast de aan de erfgenamen toekomende wettelijke rechten zoals de dwingendrechtelijke legitieme portie.
Meer informatie:
- Hof 's-Hertogenbosch 25 maart 2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:818