Grensoverschrijdende nalatenschappen (FTV 2025/22)

Geplaatst op 15 november 2025
Mr. B.F.P. Lhoëst

In een eerder artikel besprak de auteur een rechtbankuitspraak uit 2018 over een internationaal erfrechtelijk geschil waarin de erflater een testamentaire rechtskeuze had uitgebracht voor het Engelse erfrecht en enkele van zijn kinderen volledig had onterfd. De rechtbank oordeelde dat de testamentaire rechtskeuze voor Engels erfrecht nietig was. Dit leidde ertoe dat de onterfde kinderen, tegen de bedoeling van de erflater in, aanspraak konden maken op een legitieme portie. Inmiddels heeft het hof zich ook over dit geschil gebogen. Uit alle uitspraken komt de worsteling met de toepassing van het internationaal privaatrecht naar voren. In dit artikel wil de auteur, aan de hand van de uitspraken, iets meer duidelijkheid geven over de volgorde der dingen bij vragen omtrent rechtsmacht en toepasselijk recht bij internationale nalatenschappen.
Zij destilleert daaruit een stappenplan:

  • Aan de hand van de overlijdensdatum van de erflater bepalen welke regeling geldt. Is de Erfrechtverordening van toepassing of het Haags Erfrechtverdrag 1989 of het commune recht?
  • Als de Erfrechtverordening van toepassing is: is er een geldige rechtskeuze? Zo ja, dan is het gekozen recht van toepassing.
  • Als de Erfrechtverordening van toepassing is en er is geen geldige rechtskeuze, dan moet vastgesteld worden waar de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats had. In beginsel is dan het recht van de laatste gewone verblijfplaats van toepassing. Hierop zijn twee uitzonderingen:
    • als uit alle omstandigheden van het geval blijkt dat de erflater een kennelijk nauwere band had met een ander land dan het land van zijn laatste gewone verblijfplaats (art. 21 lid 2 ErfVo);
    • als de laatste gewone verblijfplaats van de erflater niet in een lidstaat ligt en er sprake is van renvoi ex art. 34 ErfVo.

Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel FTV 2025/22.