Breukdelengemeenschap en wetsvoorstel art. 11 lid 4 Successiewet 1956 (FTV 2025/28)

Geplaatst op 15 november 2025
Mr. drs. J.A. Bult

In het breukdelenarrest van de Hoge Raad werd geoordeeld dat bij het aangaan van een breukdelengemeenschap in het zicht van overlijden geen sprake was van fraus legis nu het niet ‘zo goed als zeker’ was welke echtgenoot als eerste zou overlijden. Tevens bleek uit dit arrest dat de fictiebepaling van art. 11 lid 4 SW niet van toepassing was in het geval van ongelijke breukdelen. De wetgever acht het ongewenst dat middels het huwelijksvermogensrecht schenk- of erfbelasting wordt ontgaan. Daarom is voorgesteld art. 11 lid 4 SW aan te passen. In dit artikel bespreekt de auteur dit wetsvoorstel en de toepassing hiervan in een aantal gevallen.
De auteur kan zich voorstellen dat de wetgever het ongewenst vindt dat middels een breukdelengemeenschap schenk- en erfbelasting kan worden ontgaan. Maar er zijn ook goede motieven denkbaar voor een breukdelengemeenschap die helemaal niets vandoen hebben met het ontgaan van belasting. Het is daarnaast nog helemaal niet zo evident dat daadwerkelijk belasting wordt bespaard. De breukdelengemeenschap wordt zijns inziens dan ook ten onrechte als een belastingbesparende constructie geduid. Het wetsvoorstel lijkt tot slot niet altijd goed doordacht en kan in bepaalde gevallen leiden tot meer complexiteit en daarnaast tot een belastingheffing die ongetwijfeld als (zeer) onredelijk zal worden ervaren.

Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel FTV 2025/28.