Vergoedingsrechten tussen samenwoners: wenken voor de notariële praktijk (JBN 2025/50)

Geplaatst op 9 december 2025
Mr. P. Blokland

Er worden veel procedures – met zeer uiteenlopende resultaten – gevoerd over het al dan niet (voort)bestaan van vergoedingsrechten tussen samenwoners. Net als bij gehuwden en geregistreerd partners komt het tussen ongehuwde samenwoners veelvuldig voor dat de ene partner investeert in een goed dat (mede) aan de andere partner toebehoort. Het huwelijks- en partnerschapsvermogensrecht kent voor al deze situaties uiteraard de regeling van de vergoedingsrechten, en er is lange tijd discussie geweest of die regeling naar analogie kon worden toegepast tussen ongehuwde samenwoners. De Hoge Raad heeft in 2019 alle twijfel daarover weggenomen. Een recht op vergoeding kan alleen in het kader van het algemene verbintenissenrecht ontstaan op basis van een (al dan niet stilzwijgende) overeenkomst, op grond van onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking of uit de in art. 6:2 lid 1 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid. Ook kan sprake zijn van een geldlening tussen de samenwoners, waarover ingevolge art. 7:129c BW alleen rente is verschuldigd als dat schriftelijk is bedongen, of van een regresvordering die ingevolge art. 6:10 lid 2 BW ontstaat als een van de partners als hoofdelijk medeschuldenaar wordt aangesproken.
Het scala aan uiteenlopende uitspraken wordt nog groter omdat in veel procedures niet alleen de vraag speelt of er een vergoedingsvordering is ontstaan, maar ook moet worden geoordeeld over de vraag of deze door verjaring teniet is gegaan. Het is namelijk (nog steeds) niet duidelijk of de voor echtgenoten en geregistreerd partners geschreven regeling van art. 3:321 BW analoog kan worden toegepast op samenwoners. Als er niets anders wordt overeengekomen en de verjaring tijdens de samenwoning loopt, zal een vergoedingsvordering volgens de hoofdregel van art. 6:38 BW direct opeisbaar zijn en ingevolge art. 3:307 BW na vijf jaar verjaren.
Bij het maken of beoordelen van een samenlevingsovereenkomst leidt dit tot de volgende aandachtspunten:

  • Uit het samenlevingscontract dient te blijken in welke situaties een vorderingsrecht ontstaat.
  • Vergoedingsrechten tussen samenwoners zullen dus in beginsel nominaal (en renteloos) zijn, tenzij bij art. 1:87 BW worden aangesloten.
  • De discussie over het al dan niet verjaren van de vergoedingsvorderingen kan worden voorkomen door de opeisbaarheid uit te stellen tot het einde van de samenwoning.

Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel JBN 2025/50.