Estate Planning Expert
 

ACTUEEL
26-04-2024 - Update Modellen Huwelijkse Voorwaarden
23-04-2024 - HR 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:518HR:2023:733

Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1864

LinkedIn
25-03-2024 | Categorie: Jurisprudentie

Geen volledige BOR bij schenking na ruziesplitsing

Hoe moet in geval van een ruziesplitsing voorafgaand aan de schenking worden omgegaan met het bezitsvereiste, inhoudende dat de schenker gedurende vijf jaren tot de schenking aanmerkelijkbelanghouder was terzake van de indirect geschonken bedrijfsvermogen bestanddelen?
De schenker hield in 2011 via holding E B.V. een aanmerkelijk belang van 49% in tussenholding D B.V. De overige 51% in  D B.V. werd gehouden door een derde. Tussenholding D B.V. hield een aantal dochtermaatschappijen waarin ondernemingen werden gedreven met als activiteiten het exploiteren van hoorcentra en optiekcentra. In 2011 heeft een splitsing van tussenholding D B.V. plaatsgevonden. Het gaat om een zogenoemde ‘ruziesplitsing’. Hierbij werden de activiteiten ‘horen’ en ‘zien’ verdeeld tussen de schenker en de derde. De schenker verkreeg via diens holding E B.V. het volledige gedeelte in ‘horen’ in de na splitsing ontstane nieuwe tussenholding D2 B.V. In 2012 heeft een afsplitsing plaatsgevonden van holding E B.V. van de schenker naar B B.V., een 100% (direct) aanmerkelijk belang van de schenker. Op 25 september 2013 heeft de schenker alle aandelen in B B.V. geschonken aan haar zoon, belanghebbende. Hof Den Bosch oordeelt dat belanghebbende recht heeft op toepassing van de BOR voor het volledige belang in de onderneming. De situatie op het tijdstip van de verkrijging is namelijk beslissend. Op dat moment is het belang in de onderneming ten tijde van de schenking volgens het hof niet meer als een gedeeltelijk belang te identificeren. De staatssecretaris gaat in cassatie. A-G IJzerman concludeert dat de waarde van de objectieve onderneming moet worden beoordeeld vanuit de positie van de schenker. De BOR kan dan alleen voor het 49%-gedeelte worden toegepast. Voor het 51%-gedeelte wordt niet voldaan aan het bezitsvereiste.
Uit de wet volgt volgens de Hoge Raad dat de schenker van aanmerkelijkbelangaandelen deze aandelen ten minste vijf jaren voorafgaande aan de schenking onafgebroken in bezit dient te hebben gehad (directe bezitstermijn) en dat de vennootschap waarvan de aandelen worden geschonken ten minste vijf jaren een onderneming dient te hebben gedreven (indirecte bezitstermijn). Indien de schenker een indirect aanmerkelijk belang heeft in een lichaam, moeten de ondernemingsactiviteiten van dat lichaam worden toegerekend aan de vennootschap waarvan de aandelen worden geschonken. Voorts moet bij een splitsing en bij een afsplitsing, op grond van de Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting, de bezitsperiode van de verkregen aandelen en die van de afgestane aandelen bij elkaar worden gevoegd als ware het één periode. Voor zijn oordeel heeft het hof slechts van belang geacht of B B.V. één onderneming dreef op het moment van de schenking. Daarmee is het hof eraan voorbij gegaan dat voor de indirecte bezitstermijn ook van belang is of de aan D. B.V. toegerekende activiteiten van haar dochtermaatschappijen één onderneming vormden en of schenker bij de splitsing van D B.V., via E B.V. een met haar indirecte aandelenbelang overeenstemmend gedeelte van die activiteiten heeft verkregen. Per onderneming moet namelijk worden beoordeeld of de schenker aan de indirecte bezitseis voldoet.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat belanghebbende uiteindelijk de objectieve onderneming ‘horen’ heeft voortgezet en dat in dat kader de belangen bij de overige ondernemingen van D bv zijn uitgeruild. Belanghebbende maakt met hetgeen hij aanvoert niet aannemelijk dat sprake is van één centrale leiding. Er is bij horen en zien geen sprake van één onderneming. Het hof overweegt hierbij ook dat belanghebbende niet onderbouwd kan aangeven hoe de besluitvorming binnen de door hem gestelde centrale leiding van het concern plaatsvindt, hoe de managementfees van de door hem gestelde centrale leiding worden bepaald en hoe deze worden verdeeld over de verschillende dochtervennootschappen. Ook onderbouwt belanghebbende niet hoe de kosten van onderling uitgeleend personeel worden doorbelast. Er is geen sprake van een zodanige samenhang dat de activiteiten van de drie dochtervennootschappen van D bv bij elkaar tezamen één objectieve onderneming vormen. De aanslag is correct. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Meer informatie:

Naar jurisprudentie overzicht


Naar boven

Wilt u beter adviseren over estate planning?
Meld u dan vandaag nog aan voor de meerdaagse opleiding Estate Planning Specialist

Uitgebreide Modellen Levenstestamenten
Completer dan ieder ander model, inclusief toelichting voor de levenstestateur

Kent u onze Estate Planning Tools al?
De meest geavanceerde reken- en datatoepassingen op de Nederlandse markt

Gebruiksvriendelijke Modellen Testamenten
Altijd up-to-date en inclusief een uitgebreide en heldere toelichting voor de testateur

Uniek in de markt: Aangifte Erfbelasting
Om op snelle, efficiënte en veilige wijze digitaal aangifte erfbelasting te kunnen doen

Twitter Linkedin