HR 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1936
28-12-2022 | Categorie: Jurisprudentie
Hoge Raad oordeelt over verjaringstermijn bij vergoedingsrechten tussen echtgenoten
De vrouw heeft een vergoedingsrecht op de man uit hoofde van de huwelijkse voorwaarden in verband met een vermogensverschuiving tussen de echtgenoten. Had het hof i.p.v. aan verjaringstermijn van twintig jaar overeenkomstige toepassing moeten geven aan verjaringstermijn van vijf jaar?
Voor de verjaring van rechtsvorderingen tot vergoeding tussen echtgenoten houdt Boek 1 BW geen regeling in. Bij de totstandkoming van de regeling voor bevrijdende verjaring heeft de wetgever zich niet uitgelaten over de verjaring van vergoedingsrechten tussen echtgenoten. De wetgever rekent het huwelijksvermogensrecht niet tot het vermogensrecht waarop de bepalingen van verjaring zonder meer van toepassing zijn. Wel kunnen die bepalingen in het huwelijksvermogensrecht overeenkomstig worden toegepast, voor zover de aard van de rechtsverhouding tussen de echtgenoten zich daartegen niet verzet. Daarom moet worden bezien in hoeverre die bepalingen zich lenen voor overeenkomstige toepassing. De Hoge Raad oordeelt dat ervanuit moet worden gegaan dat de aard van de huwelijksverhouding tussen de echtgenoten zich verzet tegen overeenkomstige toepassing van de korte verjaringstermijnen van vijf jaar op vergoedingsrechten tussen echtgenoten.
De hieraan ten grondslag liggende overweging – dat van echtgenoten niet kan worden verwacht dat zij tijdens het huwelijk rechtsmaatregelen tegen elkaar treffen – kan ook de vraag doen rijzen of overeenkomstige toepassing van de twintigjarige verjaringstermijn wél op haar plaats is. Die vraag verliest aan belang indien na beëindiging van het huwelijk nog voldoende gelegenheid bestaat om alsnog rechtsmaatregelen te treffen. De wet voorziet in dit verband in een verlenging van de verjaringstermijn. Deze verlenging beloopt echter slechts zes maanden na het einde van het huwelijk. Voor rechtsvorderingen uit periodieke verrekenbedingen heeft de wetgever deze termijn te kort bevonden en tot drie jaar verlengd, op de grond dat juist in de eerste periode na uiteengaan emoties de overhand hebben. Niet duidelijk is waarom de wetgever de termijn niet ook tot drie jaar heeft verlengd voor andere rechtsvorderingen tussen echtgenoten, zoals die uit vergoedingsrechten als in deze zaak aan de orde.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht