HR 16 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:758
31-05-2025 | Categorie: Jurisprudentie
De bewindvoerder in een meerderjarigenbewind is een wettelijke vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 4:193 lid 1 BW
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad:
- Is een bewindvoerder die is benoemd op grond van art. 1:431 BW een wettelijke vertegenwoordiger als bedoeld in art. 4:193 BW?
- Geldt bij meerderjarigenbewind voor verwerping, beneficiaire aanvaarding en zuivere aanvaarding de driemaandentermijn van art. 4:193 lid 1 BW?
- Geldt bij meerderjarigenbewind een nalatenschap als beneficiair aanvaard als de bewindvoerder deze termijn laat verlopen?
- Geldt ook in geval van verwerping door de rechthebbende in een meerderjarigenbewind dat die verklaring binnen drie maanden moet worden afgelegd en dat bij het ongebruikt verstrijken van die termijn de nalatenschap als beneficiair aanvaard geldt?
De Hoge Raad oordeelt dat ook de bewindvoerder zich aan de driemaandentermijn van art. 4:193 lid 1 BW moet houden. Hij zal dus binnen drie maanden vanaf het tijdstip waarop de nalatenschap aan de erfgenaam toekomt een verklaring van verwerping, van beneficiaire aanvaarding of zuivere aanvaarding moeten afleggen. Doet hij dat niet, dan geldt de nalatenschap als door de rechthebbende beneficiair aanvaard. Wel kan de bewindvoerder bij de kantonrechter om verlenging van de termijn vragen (art. 4:192 lid 2 BW).
De Hoge Raad legt uit hoe de regels van het meerderjarigenbewind en het erfrecht in onderlinge samenhang moeten worden begrepen:
- De bewindvoerder is met uitsluiting van de rechthebbende bevoegd tot aanvaarding van een aan de rechthebbende opgekomen nalatenschap, waarbij hij op grond van art. 4:193 lid 1 BW voor beneficiaire aanvaarding geen toestemming van de rechthebbende of machtiging van de kantonrechter behoeft.
- De regel van art. 1:441 lid 5 BW dat de bewindvoerder een nalatenschap met toestemming van de (daartoe wilsbekwame) rechthebbende zuiver kan aanvaarden, moet worden gezien als een verbijzondering van de regel van art. 4:193 lid 1 BW, en geldt dus in aanvulling op dat artikellid.
- Uitsluitend de bewindvoerder is bevoegd tot het verwerpen van een nalatenschap. Daarvoor heeft hij een machtiging van de kantonrechter nodig. De vierde prejudiciële vraag behoeft derhalve niet verder te worden beantwoord.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht