HR 11 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1124
30-07-2025 | Categorie: Jurisprudentie
Een op naam van de gezamenlijke erfgenamen gestelde WOZ-beschikking is geen beschikking aan een individuele erfgenaam
Degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in art. 22 Wet WOZ is gegeven, kan daartegen bezwaar maken. Art. 28 lid 1 Wet WOZ strekt ertoe te waarborgen dat ieder tot wie die beschikking niet is gericht, in die zin dat zij niet op zijn naam is gesteld, en die een in die bepaling nader omschreven belang heeft bij de daarin vastgestelde waarde, rechtsmiddelen kan aanwenden. De bepaling voorziet hiertoe in een recht op een beschikking op eigen naam, indien de betrokken belanghebbende daarom verzoekt.
Een op naam van gezamenlijke erfgenamen gestelde en daarmee aan hen gerichte beschikking kan daarom voor de toepassing van art. 28 lid 1 Wet WOZ niet worden aangemerkt als beschikking die is toegezonden aan een individuele erfgenaam. De omstandigheid dat die erfgenaam ook op grond van art. 30 lid 1 Wet WOZ, in samenhang gelezen met art. 26a lid 2 AWR, voor zichzelf een rechtsmiddel had kunnen aanwenden met betrekking tot de waardebeschikking die op naam van de gezamenlijke erfgenamen is gesteld, staat hieraan niet in de weg. Dat een individuele erfgenaam de mogelijkheid heeft gehad om, tezamen met de andere erfgenaam of erfgenamen, bezwaar te maken en beroep in te stellen tegen een waardebeschikking die aan de gezamenlijke erfgenamen is gericht, is – anders dan het hof heeft geoordeeld – in dit verband evenmin relevant. Dat geldt ook in het geval de erfgenamen de mogelijkheid om gezamenlijk een rechtsmiddel aan te wenden hebben benut. Indien een in art. 28 lid 1 Wet WOZ bedoelde belanghebbende de rechten van bezwaar en beroep slechts zou kunnen uitoefenen met medewerking van een derde, zou namelijk onvoldoende recht worden gedaan aan de strekking van die bepaling.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht