De normale bedrijfsuitoefening van artikel 1:88 lid 5 BW (WPNR 2017/7166)
07-11-2017 | Categorie: Literatuur
Mr. A.A.J. Smelt
Een echtgenoot die zekerheid stelt voor een schuld van een derde behoeft daarvoor op grond van art. 1:88 lid 1 onder c BW de toestemming van diens echtgenoot. Op deze regel bestaat een aantal uitzonderingen, waaronder art. 1:88 lid 5 BW. Over het toepassingsbereik van deze uitzondering bestaat echter geen duidelijkheid. Onduidelijk is namelijk in welke gevallen aangenomen moet worden dat sprake is van zekerheidstelling 'ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf' van de vennootschap. Deze uitzonderingsregel is in een aantal arresten uitgelegd. Zo geldt de uitzondering ook indien de echtgenoot de aandelen houdt door middel van één of meer tussengeschakelde vennootschappen en wanneer sprake is van certificering van de aandelen. In het arrest Soetelieve/Stienstra heeft de Hoge Raad bepaald dat de uitzondering van lid 5 slechts ziet op het geval dat persoonlijke zekerheid wordt verstrekt voor een rechtshandeling die behoort tot de rechtshandelingen die in de normale uitoefening van het bedrijf van de vennootschap verricht plegen te worden. Deze uitleg biedt weinig houvast.
De auteur besteedt in dit artikel aandacht aan de wordingsgeschiedenis van art. 1:88 lid 5 BW en de interpretatie van dat artikellid. Hij concludeert dat het gezien de ontstaansgeschiedenis van lid 5 en de uitleg die de Hoge Raad aan de bepaling heeft gegeven, niet verwonderlijk is dat er onduidelijkheid bestaat over het toepassingsbereik van deze bepaling.
Naar literatuur overzicht