Enkele opmerkingen over art. 1:85 BW en HR 5 juli 2024 (JBN 2025/12)
22-04-2025 | Categorie: Literatuur
Mr. H.J. Weijers
De ene echtgenoot is op grond van de wet naast de andere voor het geheel aansprakelijk voor de door deze ten behoeve van de gewone gang van de huishouding aangegane verbintenissen. In een recent arrest heeft de Hoge Raad de reikwijdte hiervan nader verduidelijkt. Daarnaast heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op de vraag wanneer de rechtsvordering met betrekking tot het vorderingsrecht dat een schuldeiser jegens de niet-handelende echtgenoot heeft is verjaard. In dit artikel worden beide aspecten van het arrest nader besproken.
Door het arrest is het toepassingsgebied van de aansprakelijkheid voor ten behoeve van de gewone gang van de huishouding aangegane verbintenissen uitgebreid. Ook verbintenissen die ontstaan uit overeenkomsten van geldlening kunnen nu onder het toepassingsbereik vallen. Voor schuldeisers van een echtgenoot is dit een gunstige uitkomst. Daarnaast heeft de Hoge Raad in het arrest beslist dat de verjaringstermijn ten aanzien van een rechtsvordering tot het nakomen van een verplichting tot een doen of geven zowel geldt voor de rechtsvorderingen ten aanzien van de vorderingsrechten die de schuldeisers hebben op de contracterende echtgenoot als de vordering die ze hebben op de niet-contracterende echtgenoot. Deze beslissing is voor schuldeisers minder gunstig, maar is wel het meest rechtvaardig aangezien er geen goede reden is waarom de schuldeisers de niet-contracterende echtgenoot gedurende een langere periode zouden kunnen aanspreken dan ten aanzien van de contracterende echtgenoot het geval is.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel JBN 2025/12.
Naar literatuur overzicht