Leeft de fiscus in 1903 of in 2003? (FBN 2025/18)
06-05-2025 | Categorie: Literatuur
Prof. mr. dr. B.M.E.M. Schols
In dit artikel bespreekt de auteur kennisgroepstandpunt KG:063:2022:5. Reden daarvoor is dat het standpunt gebaseerd is op een fiscale filosofie uit ‘1903’ en dit standpunt achterhaald lijkt door een recente uitspraak van rechtbank Gelderland, gebaseerd op het moderne erfrecht van ‘2003’. Volgens bedoeld kennisgroepstandpunt ontstaat bij een quasi-wettelijke verdeling bij het overlijden een onverdeeldheid omdat de wettelijke verdeling in de uiterste wil buiten toepassing is verklaard. Het antwoord is gebaseerd op HR 2 januari 1903, PW 9536, waarin het beginsel is neergelegd dat voor de heffing van de erfbelasting geen rekening gehouden wordt met de verdeling van de nalatenschap, waardoor de verkrijging van de erfgenamen voor de heffing van de erfbelasting bepaald wordt op grond van hun onverdeeld aandeel in de nalatenschap. Aangetekend kan worden dat in de moderne successiewetgeving via het mechanisme van de ‘lopende rechtsverhouding’ – als neergelegd in art. 45 en 53 SW – eventueel ook rekening gehouden kan worden met gebeurtenissen na het overlijden. En in hoeverre is de betreffende rechtsregel uit een arrest over een contractuele verdeling ook van toepassing op een in beginsel niet-contractuele verdeling zoals een op een uiterste wil gebaseerde verdeling als een quasi-wettelijke verdeling? Aangezien de Hoge Raad nog moet spreken over deze quasi-wettelijke verdeling-kwestie zal het notariaat dit ongetwijfeld met veel interesse blijven volgen.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel FBN 2025/18.
Naar literatuur overzicht