Exit breukdelengemeenschap. Naar een voorwaardelijke verrekenmassa? (Vp-Bulletin 2025/20)
01-08-2025 | Categorie: Literatuur
Mr. drs. J.A. Bult
De Hoge Raad heeft op 16 februari 2024 het bekende breukdelenarrest gewezen waarover in de literatuur inmiddels veel is gepubliceerd. Uit het arrest blijkt o.a. dat bij het aangaan van een breukdelengemeenschap slechts in zeer uitzonderlijke gevallen met een beroep op fraus legis een schenking kan worden aangenomen en daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de fictiebepaling van art. 11 lid 4 SW niet van toepassing was. De wetgever acht dit ongewenst en is voornemens de wet aan te passen. In dit artikel bespreekt de auteur dit wetsvoorstel en sluit hij af met de vraag of een voorwaardelijke verrekenmassa een alternatief kan zijn voor de breukdelengemeenschap.
De civiele wetgever heeft ervan afgezien de begrippen ‘inkomsten’ en ‘vermogen’ in de wet nader aan te duiden. De (aanstaande) echtgenoten zullen zelf moeten bepalen waarop zij hun onderlinge verrekenverplichting betrekking willen laten hebben. Dit kan met een verwijzing naar de goederengemeenschap, zoals bij een ‘alsof’-beding, maar dat hoeft niet. Zo is het mogelijk om specifieke goederen tot de verrekenmassa te laten behoren, bijvoorbeeld een vastgoedportefeuille, de eigen woning met de daarbij behorende lening, etc. Het is de vraag of de samenstelling van de verrekenmassa ook voorwaardelijk kan zijn, namelijk dat deze afhankelijk is van wie als eerste overlijdt.
Volgens de auteur geldt dat zolang de verrekenplicht verplicht en wederkerig is en de verrekenmassa bij helfte wordt gedeeld, er geen sprake is van een fictief erfrechtelijke verkrijging in de zin van zowel het huidige als het voorgestelde art. 11 lid 4 SW.
Wanneer u een abonnement heeft op Vp-Bulletin via Kluwer Inview, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel Vp-Bulletin 2025/20.
Naar literatuur overzicht