Hof Den Haag 21 april 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:913
13-05-2020 | Categorie: Jurisprudentie
Samenwoner had geen vergoedingsrecht voor investeringen in gezamenlijke woning
Na 28 jaar is de samenwoonrelatie tussen man en vrouw geëindigd. Naar aanleiding hiervan is tussen partijen in geschil of de man recht heeft op een vergoeding omdat hij uit eigen middelen heeft geïnvesteerd in de gezamenlijke woning. Het hof stelt voorop dat bij verdeling van een eenvoudige gemeenschap iedere deelgenoot recht heeft op een vergoeding door de gemeenschap van het bedrag dat hij uit zijn privévermogen ten behoeve van de verkrijging van dat goed heeft besteed. Hetzelfde geldt voor bedragen die een deelgenoot uit zijn privévermogen heeft aangewend voor de verbouwing van het goed waarmee de andere deelgenoot heeft ingestemd. Hetgeen na aftrek van het totaal van die vergoedingen van de verkoopwaarde van dat goed resteert, komt iedere deelgenoot naar evenredigheid van zijn aandeel in de gemeenschap toe. De vraag of tussen de deelgenoten - stilzwijgend - afwijkende afspraken zijn gemaakt alsook de vraag welke inhoud die afspraken hebben, moet worden beantwoord aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Daarbij zijn alle omstandigheden van belang en kan ook acht worden geslagen op het feitelijk handelen van partijen.
Kennelijk hebben partijen zich tijdens hun samenleving gedragen in overeenstemming met de tussen hen feitelijk ontstane taakverdeling, waarbij de vrouw voor de kinderen zorgde en de man het gezinsinkomen genereerde. Net als de rechtbank leidt het hof uit deze omstandigheden af dat partijen kennelijk geen belang hechtten aan een eventueel verschil in hun financiële bijdragen aan gezamenlijke uitgaven. Uit de genoemde feiten en omstandigheden leidt het hof een stilzwijgend tot stand gekomen overeenkomst tussen partijen af op grond waarvan de man geen aanspraak kan maken op vergoeding van de door hem gestelde investeringen uit zijn privévermogen in de woning van partijen.
Meer informatie:
Naar jurisprudentie overzicht