Enige opmerkingen over de nietigheid en vernietigbaarheid van een uiterste wil op grond van vormgebreken (Tijdschrift Erfrecht 2014/2)
18-04-2014 | Categorie: Literatuur
Mr. P.C. van Es
Art. 4:109 BW geeft een regeling met betrekking tot de nietigheid en vernietigbaarheid van uiterste willen op grond van vormgebreken. Als regel wordt een uiterste wil gemaakt bij notariële akte (art. 4:94 BW). De Wet op het notarisambt stelt een aantal vormvereisten aan de notariële akte. Schending van een deel van deze vereisten heeft verlies van authenticiteit van de akte tot gevolg. In dit artikel wordt ingegaan op de vraag hoe de regeling in de Wet op het notarisambt over het verlies van authenticiteit zich verhoudt tot de regeling in art. 4:109 BW over de nietigheid of de vernietigbaarheid van een uiterste wil. Voordat deze vraag wordt behandeld, volgt eerst een enkele opmerking over de begrippen ‘uiterste wil’ en ‘uiterste wilsbeschikking’. Vervolgens besteedt de auteur – mede aan de hand van HR 5 oktober 2001, NJ 2002/410 – aandacht aan de vraag wat in de verschillende situaties de precieze gevolgen zijn van het vernietigbaar zijn van een uiterste wilsbeschikking.
Naar literatuur overzicht